top of page


1. de os zoeken. Maar waar, alleen, in de eindeloze wildernis?


Zoekend naar de os,

dwaal ik doelloos door het bos.

Ik hoor cicaden.


2. het spoor vinden. De os is groot, toch hebben maar weinigen hem gezien.


Overal zijn sporen,

in bergen en in dalen.

Ik volg het paadje.

3. de os vinden. De zon straalt, het is warm. Hier kan niets zich verstoppen.


Hoor, de Nachtegaal.

De zon is warm, de wind zacht.

Daar zie ik de os!


4. de os vangen. De os is gevangen, maar zijn kracht is nog veel te groot.


Ik strijd en grijp hem.

Zijn kracht en zijn macht is groot,

onuitputtelijk

5. de os temmen. Eerst nog met de zweep, maar eenmaal getemd volgt de os de herder.


Om niet te verdwalen

zijn touw en zweep onmisbaar.

Hij volgt zijn meester.


6. de os berijden. De herder keert terug naar huis op de rug van de os.


Op zijn rug naar huis

klinkt mijn fluit door de avond.

Luister en kom mee.

7. de os vergeten. De herder zit op zijn gemak voor zijn huis.


Thuis, in de ochtend,

zijn zweep en touw overbodig.

We zijn tevreden.


8. de os en de herder vergeten. Alles is verdwenen, zweep, teugel, de os en de herder.


Alles verdwenen,

het touw, de zweep, os en ik.

Als sneeuw voor de zon.

bottom of page